Déjà–Vu maandag 16 december 2019 – Posted in: Columns
In 2005 maak ik mijn eerste voorstelling: ‘Yiddish songs meet Gypsy Jazz’, een cross-over van Joodse liederen gecombineerd met de sound van Django Reinhardt. Een gouden combinatie. En met die voorstelling staan we dat jaar op een festival in het Oosten van het land. Ruim zeshonderd man geniet van onze muziek en laat dat merken door lang en veel te klappen. Iedereen is blij. Wij ook. Totdat in de pauze de programmeur van het festival onze kleedkamer binnenkomt. Ze prijst ons met een reeks complimenten die stuk voor stuk klinken als een belediging en net als ik denk dat ze klaar is, kruipt ze bijna in mijn oor en zegt zachtjes:
‘blijft het zo?’
‘Ja’, zeg ik, ‘zo blijft het wel ongeveer’. Niet helemaal begrijpend wat ze bedoelt.
‘O’, zegt ze verontwaardigd. ‘Kun je geen ander repertoire spelen?’.
‘Nee’, zeg ik. ‘Dit is de voorstelling, Joodse liedjes gecombineerd met Gypsy Jazz’.
‘Nou’, zegt ze. ‘Dan misschien na de pauze iets meer Jazz en iets minder Joods’.
Nog voordat ik iets kan zeggen, loopt ze weg. Onthutst kijk ik mijn violist aan en dan barsten we – omdat het te pijnlijk is – in lachen uit. Tijdens die tour wordt het de ‘running gag’ van de band. ‘Mag het iets minder Joods?’, roepen we te pas en te onpas als we weer eens in een prachtige synagoge in Budapest, Praag of New York staan. Vijftien jaar later ben ik het hele voorval vergeten. Tot afgelopen weekend.
Ik ben in het Oosten van het land voor het laatste concert van de tournee van mijn meest recente voorstelling ‘Van Cohen tot Winehouse’, een ode aan Joodse popiconen (voor de duidelijkheid, dat is een show met liedjes van louter Joodse singer-songwriters). De programmeur is wat eigenaardig en ze komt me vaag bekend voor, maar er is koffie met koek, het licht en geluid is goed en er is veel publiek. Kortom, niets staat een mooie avond in de weg. En het wordt een mooie avond. Het publiek is blij. Zelfs na de toegift blijven ze klappen. En dan gebeurt het.
De programmeur, gewapend met een microfoon, spreekt ons nog even toe. Ze prijst ons met een reeks complimenten die stuk voor stuk klinken als een belediging en precies op het moment dat ze zegt: ‘de toegift was prachtig, echt, maar zouden jullie dan nu nog iets leuks kunnen spelen?’, weet ik het weer.